De Ontrafelde
In nachten geweven van fluisterend zwart,
verscheen zij — een vrouw met een brekend hart.
Haar jurk was van draden, verloren in tijd,
een web van verhalen, van liefde en spijt.
Een krans van licht lag om haar hoofd,
als sterren die zwoeren wat niemand gelooft.
De geesten bewogen in kring om haar heen,
zij kenden ook haar naam, maar riepen er geen.
Geen vlees en geen adem, geen heden, geen pracht,
zij wandelt tussen werelden, stil in de nacht.
Een schim van een leven, een hemels gemis,
die danst in de schaduw — en nooit echt meer is.